Mijn vader: Gerrit (Gerardus) Cramer, 01-09-1918  tot 14-04-1976

28 februari 2022 - Katwijk aan Zee, Nederland

Mijn vader Gerrit Is geboren als eerste kind uit het 2e huwelijk van zijn moeder Wil. Mijn oma Wil Karreman werd namelijk op 22 april 1914 al jong weduwe van Jan de Vos. Haar echtgenoot Jan overleed aan de gevolgen van een longontsteking. Die infectie liep hij op door een nat pak, toen zijn koeien waren losgebroken uit de wei.

Mijn opa  Gerrit Cramer, kwam na het overlijden van Jan de Vos helpen op de boerderij van weduwe Wil Karreman. Wil had een boerderij en 10 kinderen, waarvan er al één verdronken was.

Op 1 november 1917 trouwden mijn opa Gerrit Cramer met mijn oma Wil Karreman en daarna kwamen er nog 3 kinderen bij: mijn vader Gerrit en zijn 2 zusjes Wil en Bep.

Na de lagere school en deed mijn vader de ULO en tijdens de oorlog haalde hij zijn ook nog zijn Middenstands Diploma.

In 1937 moest hij in Militaire Dienst en was samen met mijn toekomstige schoonvader Kees Buitenhuis. Hij was eerst gelegerd in Weert en tijdens de mobilisatie in 1939 in Noordwijk aan Zee. Aan de gevechtsacties bij Valkenburg tegen de Duitsers aan het begin van de oorlog hebben Gerrit en Kees niet meegedaan, ze waren samen kok geworden in de keuken.

In Noordwijk leerde mijn vader Piet van der Deijl kennen tijdens koffie drinken na een kerkdienst. Er ontstond een vriendschap en in de oorlog kwam Piet weleens op de boerderij in Gouwsluis. Daar liet Piet zijn oog vallen op mijn vaders zus Wil. Door een longontsteking kwam hij op bed te liggen en werd door Wil verzorgd. Wil werd zwanger van Piet en ze trouwden (niet in het wit) op 14 september 1944. Ze gingen in Noordwijk aan Zee samenwonen en kregen wel 9 kinderen.

Voor en tijdens de oorlog werkte mijn vader thuis op de boerderij, maar ging ook meehelpen op andere boerderijen. Zijn 2 oudere ongetrouwde halfbroers Wim en Rijk de Vos woonden toen nog thuis en werkten samen met opa op de boerderij in Gouwsluis.

Zo ging Gerrit ondermeer werken op de boerderij van Dorp in Hazerswoude Rijndijk, vlakbij de watertoren. Daar maakte hij kennis met een buurmeisje Hennie van Leeuwen, een boerendochter van Hoeve Zonneveld. Hennie koos echter niet voor mijn vader, maar voor het avontuur met Jaap Groen. Jaap werkte toen al op een boerderij in Frankrijk. Na de 1e Wereldoorlog was er in Frankrijk een groot te kort aan mannelijke boeren. Hennie ging Jaap achterna en emigreerde ook naar Frankrijk. Haar 6 jaar jongere zuster Mien werd daarna de nieuwe vriendin van mijn vader.

Na de 2e Wereldoorlog wilde mijn vader ook in Frankrijk boer worden. Om het vak te leren ging hij werken op de boerderij van Co Quaak en Knibbe, vrienden van Jaap Groen.

De 2 halfbroers Wim en Rijk de Vos verlieten in 1947 plotseling de boerderij, want ze trouwden na kort elkaar met een boerin op 12 maart en 1 mei.

Mijn opa Gerrit Cramer was in 1944 plotseling weduwnaar geworden. Zijn vrouw Wil overleed aan een hersenbloeding met de trein op weg naar haar zieke broer in Leiden.

Opa zou dus in 1947 alleen met zijn jongste dochter Bep achterblijven op de boerderij. Hij schreef naar zijn oudste zoon Gerrit een brief: “Kom naar huis, de boerderij is voor jou”

Daarom kreeg de boerderij op Gouwsluis de naam: "Nooit gedacht, maar toch gekregen"

Mijn ouders Gerrit en Mien zijn getrouwd op 7 mei 1947.

Mijn vader Gerrit was een sterke man met mooie blauwe ogen en krullend haar. Hij was niet lang, werd vroeg kaal en kreeg later ook nog een bolle buik. Tijdens zijn werk op de boerderij liep hij altijd op klompen in een blauwe broek met bretels over zijn boezeroen, een blauwe kiel als jasje, een pet op het hoofd met een sigaret of een sigaar in zijn mond. Eén keer per week ging de werkkleding op maandag in de was. Dat was dan wel nodig, want op de broekspijpen en de mouwen zat dan flink wat koeienstront.

Als hij op vrijdag met de trein naar de veemarkt in Leiden ging, werd nette kleding en nieuwe gele klompen gedragen. Op de markt hadden alle boeren een houten wandelstok bij zich, waarmee ze de koeien, varkens en schapen konden keuren. In de vakantie mocht ik weleens naar de beestenmarkt bij de Molen de Valk in Leiden. In de café’s rondom de veemarkt was het een drukke van jewelste. Het verkochte vee werd meteen contant afgerekend en met dat geld werd dan de meelboer betaald. Als dank kreeg ik dan een glaasje chocolademelk of een ijsje.

Mijn vader kon in zijn jonge jaren goed fietsen. Op een hoge fiets zonder versnelling ging hij voor zijn trouwen vaak op familie bezoek of naar zijn vriend Kees Buitenhuis in Hazerswoude. Na het melken 40 km fietsen voor een ziekenbezoek bij mijn moeder in Leiden was ook geen probleem. Ook kon hij goed schaatsen op zwierbollen, dat zijn rond geslepen schaatsen. Menig meisje werd door hem op het ijs gevraagd. Als kind moest ik van hem ook “rond” leren rijden en springen op het ijs. Ik kreeg dus ook zwierbollen en geen Friese doorlopers, daarom heb ik nooit goed geleerd rechtuit schaatsen.

Op de boerderij werd in die tijd nog veel handwerk verricht, niets was hem te zwaar. Toch was hij vrij modern, want hij was in 1947 één van de eerste boeren in Nederland met een Simplex melkmachine.

Veel boeren waren in die tijd lid van de melkcontrole. Elke 3 weken werd dan van elke gemolken koe door een melkcontroleur ’s morgens en ’s avonds een klein flesje melk getapt en de geproduceerde melk werd gewogen. Uit dat flesje melk werd dan het percentage vet en eiwit bepaald. De veehouder wist door deze controles, welke koe na een jaar mocht blijven of verkocht moest worden. Jarenlang was mijn vader de boer in Alphen en omgeving met de hoogste melkopbrengst per koe en daar was hij best trots op.

In zijn diensttijd is hij gaan roken en je zag hem altijd met een grote sigaar of een zelf gedraaide sigaret in zijn mond. Dat is hem later fataal geworden.

Mijn vader hield van familie, alle verjaardagen werden trouw bezocht. Veel familie kwam ook bij ons op bezoek, want toen opa Cramer nog leefde woonden wij in het ouderlijk huis van de familie.

Op de boerderij werd veel gezongen met mijn vader spelend op het orgel. Hij speelde meestal uit het blauwe liedboek van Johan de Heer. Ik moest ook al op jonge leeftijd van hem orgel leren spelen. Een 2e hands orgel met 2 klavieren uit de kerk van Woubrugge werd daarvoor zelfs gekocht. Meneer Bok uit de Da Costastraat gaf mij orgelles. Helaas ben ik niet muzikaal en stopte na 3 jaar oefenen. Wel heb ik daardoor noten leren lezen.

Mijn vader had (in mijn ogen) een “bang” geloof, wat in de Bijbel staat is waar gebeurd. Elke zondag gingen we naar de Maranatha kerk, het liefst 2 keer. Ik moest van hem ook naar de Gereformeerde Oranje School aan de Zaalbergstraat, terwijl de Hervormde School aan de Gouwestraat veel dichterbij was. Dat betekende voor mij 4 keer per dag 2.5 km lopen naar school. De middagpauze was van 12 tot 2 uur, dus tijd genoeg om thuis warm te eten. Toen ik 7 jaar oud was kreeg ik een autoped en op mijn 10e jaar pas een fiets.

Er werd bij ons altijd op de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) gestemd, de politieke partij die opgericht is door Abraham Kuyper. We steunden ook de door Kuyper opgerichte Vrije Universiteit in Amsterdam, want in onze huiskamer hing een groen collectebusje aan de muur. Zo werden door ons de kerk, de politiek en het onderwijs gesteund.

Interessante verhalen kon mijn vader vertellen over de vergaderingen van de CBTB (Christelijke Boeren en Tuinders Bond). Jarenlang heeft hij in het bestuur gezeten van die club.

In de zomer van 1960 werd er op mijn vader gestemd om ouderling te worden in de Gereformeerde Kerk. Volgens mij durfde hij dat ambt niet te aanvaarden, omdat je als ouderling elk jaar bij andere gemeenteleden op huisbezoek moest gaan en dan ook nog voorgaan in gebed. Die verantwoordelijke functie heeft hij geweigerd met als excuus dat hij het op de boerderij te druk had met de vele werkzaamheden.

Kort na zijn verkiezing zijn op zaterdag 22 oktober 1960 mijn 2 broertjes Dicky en Wilco in de Oude Rijn verdronken. Dat gebeuren heeft mijn vader ervaren als een straf van God en hij is toen meteen ouderling geworden in de kerk. Samen met mede-ouderling Eimert Verhagen heeft hij echter nog veel jaren met veel plezier het ambt als ouderling gedaan.

Met Eimert en zijn vrouw Stien is daardoor een hechte vriendschap ontstaan, ze kwamen daarna vaak helpen op de boerderij. Eimert hielp mee in de hooibouw en Stien kwam helpen in de huishouding.

Door het overlijden van die 2 jongens van 3 en 5 jaar oud is er veel veranderd binnen ons gezin. Er werd al vrij snel een Nordmende televisie en een Ford Taunus auto gekocht.

Mijn moeder wilde na het ongeluk ook niet meer aan de Oude Rijn wonen, dus werd besloten een nieuwe boerderij te bouwen aan de andere kant van de Kortsteekterweg, niet meer aan het water van de Oude Rijn.

Na 3 drukke moeilijke jaren zijn we in 1963 verhuisd naar de nieuwe boerderij “Wie kent zijn weg”, aan de overkant van de Kortsteekterweg.

De oude boerderij met de grote moestuin werd verkocht aan Jan van Nierop. Hij was een fourage handelaar in bierbostel en aardappelmoes. Bierbostel is een afvalproduct van gerst bij de bereiding van bier. Van Nierop kocht de bostel in Noord Frankrijk, voornamelijk in de omgeving van Parijs. 2 maal per week reed een grote Scania vrachtwagen met aanhanger heen met potgrond en terug met bierbostel. Bij thuiskomst werd de bostel overgeheveld in kleine vrachtwagens en aan de boeren verkocht. Mijn vader ging zelf het veevoer halen bij de silo met een tractor en wagen, dat was namelijk goedkoper. De aardappelmoes kwam uit Dinteloord en werd per schip aangevoerd. Een grote kraan op een stellage maakte het ruim van het schip leeg en de moes werd opgeslagen in 2 grote silo’s. Als kind was ik erg geïnteresseerd in deze bedrijvigheid en de verhalen van de vrachtwagenchauffeurs, die helemaal in Frankrijk bierbostel gingen halen bij bierbrouwerijen. De oude boerderij werd in 1964 afgebroken en op die plaats bouwde Jan van Nierop een prachtig woonhuis aan het water van de Oude Rijn. Het nieuwe huis heette "Lente

Op kerstavond 1975 kreeg mijn vader te horen dat hij longkanker had en hij overleed op 14 april 1976.
 

Foto’s