Geneeskunde studie van 1967 tot doctoraal examen maart 1972

31 maart 1970 - Alphen aan den Rijn, Nederland

Na 3 maanden “zomervakantie” begon begin september 1967 de Geneeskunde studie met 2 weken ontgroening bij de studentenvereniging SSR. Tijdens die kennismakingsperiode heb ik met name 20 Leidse studenten leren kennen, die dezelfde studie gingen doen.

In het eerste jaar voor het propodeuse examen zaten we in de college zaal meestal bij elkaar. Maar tijdens de practica werd ik op alfabet naast Nico Crombag geplaatst. Toevallig had ik Nico met zijn ouders al ontmoet tijdens de voorlichtingsdag in het Academie gebouw. Verder zag ik dagelijks Anton Blom in de trein van Alphen naar Leiden. Mijn geneeskunde studie ging intussen voorspoedig. De 9 tentamens voor het propedeuse examen in 1968 haalde ik met hoge cijfers. Ik had zelfs een vrijstelling voor het examen celbiologie en histologie, door mijn “positieve” houding tijdens de practica. Mijn aankomstjaar 1967 had zonder loting wel 300 eerstejaars-studenten. Door de grote toevloed van geneeskunde-studenten was er een kans om al in april 1970 het kandidaatsexamen te doen. Zo werden de practica en de examens meer gespreid. Bovendien had je bij vroeg slagen voor het kandidaatsexamen de mogelijkheid mee te doen aan een “zomercursus” om weer vervroegd het doctoraal examen te kunnen doen. Ik nam de gok en slaagde voor alle examens.

Tussendoor heb ik ook nog snel mijn rijbewijs gehaald. Ik was bij de aanvang van de studie net 18 jaar geworden en kon al erg goed met een landbouwtractor overweg. Voor F 47.50  kon je met een Volkswagen kever 10 lessen krijgen van 45 minuten. Ik vroeg bij de start meteen het rij-examen aan en slaagde met 13 lessen na 1 maand. Op dezelfde dag haalde ik ook het theorie examen met de maximale score van 40 punten na 2 dagen studeren.

Achteraf was mijn anatomie snijzaal-assistentschap een hulp bij veel examens. Voor de jongere-jaars studenten geneeskunde assisteerde ik namelijk een jaar lang 2 keer per week een middag op snijzaal. Op snijzaal werden complete menselijke kadavers door studenten helemaal ontleed. Er lagen wel 20 dode mensen op 20 tafels onder een wit laken in formaldehyde en fenol doordrenkt. Elke middag ontleden 6 medische studenten met elkaar dat lichaam en ik had de leiding over 2 tafels. Ook deed ik mee aan het hersenpracticum, waarbij we de hersenen van een mens heel voorzichtig moest worden ontleed. Hele gedeelten van de hersenen nam ik ’s avonds mee naar huis en deed die op mijn kamer in Alphen in een glazen weckfles. Mijn ouders vertelde ik dat het de hersenen van een pastoor waren. Achteraf heb mij gerealiseerd dat deze diefstal strafbaar is en voor grote ophef zou hebben gezorgd in de Telegraaf.

Van dit anatomie-assistentschap heb ik later veel profijt gehad. De anatomie van het menselijk lichaam zit nog steeds helemaal in mijn systeem. Als huisarts heb ik alle structuren van het menselijk lichaam, op snijzaal geleerd, nog beeldend in mijn hoofd. Bij een lichamelijk onderzoek weet ik exact hoe een mens er van binnen uit ziet en ken ik van alle onderdelen de Latijnse naam. Professor mevrouw Oppenheimer-Dekker en haar assistente Adrie Gittenberger- de Groot waren mijn supervisors. Deze anatomen hadden op zolder een verzameling aangeboren kinderhart-afwijkingen van wel 1000 preparaten. Die preparaten waren van allemaal overleden kinderen, waarbij na het overlijden bij een obductie het hart en de longen uit het lichaam gehaald werden. Volgens mij werd daar in die tijd nooit toestemming voor gevraagd. Deze hart-longpreparaten werden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. Deze lichaamsdelen werden bewaard in witte emmers gevuld met alcohol en glycerol. Deze grote verzameling was door anatomen beschreven in een papieren verslag. Ik heb tijdens mijn anatomie-assistentschap die hele papieren verzameling verslagen gerubriceerd op diagnoses. Mijn rubricering is later gedigitaliseerd, zodat promovendi op een aangeboren hartafwijking die afwijking konden terugvinden in een wit emmertje op de zolder van de afdeling Anatomie van de Universiteit in Leiden.

Al in april 1970 hoorde ik bij de eerste 30 studenten, die van mijn studiejaar 1967 al geslaagd zijn voor het kandidaatsexamen. We konden in die tijd dus zonder wachttijd meteen door voor het doctoraal examen middels een “zomercursus”. De internist dr. Kuenen verzorgde in die zomer interessante hoorcollege’s in een kleine collegezaal met oplopende banken, zoals in het Theatrum Anatomicum van het Boerhaave Museum. Hij demonstreerde tijdens elk college een patiënt met een aandoening, waarbij wij om de beurt de anamnese en het lichamelijk onderzoek mochten doen. Ook moesten we alle obducties bijwonen op de afdeling Pathologie. In die 2 zomermaanden heb ik ontzettend veel geleerd van de interne geneeskunde en de pathologie.

Het doctoraal examen kon je na 2 jaar halen, als je voor alle tentamens en practica geslaagd was. Met Corrie Heemskerk en Ad van Waverijn volgden we in het 4e jaar om de beurt alle hoorcollege’s. We maakten bij toerbeurt van elk college een uitgebreid verslag en ’s avonds typten we dat in 3-voud uit met carbonpapier. Onze gedetailleerde uitgetypte college dictaten waren erg geliefd onder de mede-studenten.

Het 5e studiejaar heb ik voornamelijk op de boerderij in Alphen doorgebracht. Thuis kon ik mij in alle rust voorbereiden op de examens. De studie-uren werden afgewisseld door mijn vader mee te helpen op de boerderij. Het voeren van de koeien was in die winter mijn taak.

In januari 1971 was ik een week vrij en kon ik meevaren op een viskotter van Gerard en Ben Daalder uit Oosterend van het eiland Texel. Op zondagavond voeren we met 5 man de bevroren Waddenzee op. We gingen 5 dagen op tong, schol en kabeljauw vissen op de Noordzee met een 33 meter lange kotter. Een sleepnet links en rechts van de boot werd over de zeebodem getrokken. Na 2 uur varen hees de stuurman het net boven het dek en werd de vis op het dek uitgestort. Het sorteren van de vis duurde 1 uur en onderwijl voor de boot weer 2 uur door. Tijdens dat uur pauze was er tijd voor eten of slapen en dat ging zo de hele week door. Op vrijdagnacht werd de vis in IJmuiden aan wal gebracht en zaterdagmorgen waren we weer thuis. Dodelijk vermoeid kwam ik weer op Texel aan, want ik had die week nauwelijks geslapen en op zee ook nog een zware storm meegemaakt. Urenlang heb ik door de hoge golven op de brug naar de horizon moeten kijken om de misselijk makende zeeziekte nog een beetje te kunnen onderdrukken. Het was een mooie ervaring, maar ik vond dat je op het land beter je geld kan verdienen.

Inmiddels had ik interesse gekregen in het werken als huisarts. Op een verjaardag bij de tante Bep in Voorschoten ontmoette ik Nel Vesseur, die getrouwd was met Henk Hulshof. Henk was kort daarvoor huisarts geworden in Rijssen en ik mocht in de zomer van 1971 een week met hem “meelopen”. Hij werkte in een maatschap met nog 2  huisartsen in een modern pand. Henk had nog niet veel eigen patiënten en deed ook controle werk voor ziekteverzuim en ging soms voor de vleesindustrie in Turkije gastarbeiders keuren om te beoordelen of ze geschikt waren voor het werk in Nederland. Het visite rijden in zijn nieuwe Alfa Romeo op zoek naar mensen in hun eigen omgeving rond de Holterberg vond ik fantastisch. Met Ad van Waverijn heb ik ook nog een avond onze eigen huisarts Gill in Zwammerdam mogen bezoeken en daarna wist ik het zeker: "ik wil huisarts worden"

In maart 1972 slaagde ik voor het doctoraal examen met hoge scores en ik wilde daarna met Wijnie gaan trouwen.

Foto’s