Mijn herinneringen aan opa Cramer (geboren 2 augustus 1879 en overleden 23 april 1959)

23 april 1959 - Alphen aan den Rijn, Nederland

Met opa Cramer had ik een speciale band, want ik ben tenslotte naar hem vernoemd. Opa was een kleine kale man met grote handen en kromme eeltige vingers, blauwe ogen, een bolle buik en hij had O-benen. "Daarmee kan ik goed varkens vangen" was zijn gezegde. Hij liep altijd op klompen en droeg daarboven een boerenkiel met een pet. Hij had in zijn mond nog maar één hoektand en pruimde altijd tabak. Die tabak kwam uit een geel papieren pakje Van Rossem’s Troost met daarop een tekening van een man aan een schandpaal met daarvoor een nette heer, die hem een trekje uit zijn pijp aanbiedt. Op zondag en op verjaardagen was hij netjes helemaal in het zwart gekleed en hij droeg dan ook een zwarte bolhoed. Opa was stokdoof en gebruikte alleen in de kerk een hoortoestel. De luidspreker zat op een stokje met een draad vast aan een kastje op de kerkbank en hij moest dan de versterker tegen zijn oor houden. Als de preek lang duurde zakte de luidspreker van zijn oorschelp naar beneden in zijn hals en kon je naast hem zittend de preek ook goed uit zijn luidspreker horen.

Mijn eerste herinneringen aan opa zijn de ritten op zondagmorgen met de zwarte koets naar de kerk. We hadden een prachtige dichte zwarte koets met mooie fluwelen rode bekleding. Op zondagmorgen voor de kerkgang moest het paard eerst ingespannen worden voor de koets. Daarna mocht ik dan mee op de bok om onze buren opa en oma de Jong op te halen. Tegenover de kerk werd het paard uitgespannen en gestald bij onze kruidenier van ’t Wout. De boeren uit het Rietveld kwamen ook met de koets. Als mijn moeder hoog zwanger was, ging ze ook in de koets mee naar de kerk. Maar meestal ging ze met mijn vader fietsend naar de kerk, dat gaat namelijk veel sneller dan met de koets.

Opa Cramer zorgde altijd voor onze groententuin. We hadden een grote tuin ten oosten van de boerderij richting Zwammerdam tussen de Kortsteekterweg en de Oude Rijn. Ik schat dat de tuin 100 meter breed en wel 400 meter lang was, helemaal omheind met zwart geteerd gaas tussen de ijzeren palen. Links van het tuinhek was een strook grote dahlia bloemen en rechts stond een open schuur met machines met daarachter een 2e hooiberg en daarnaast nog een berg takkenbossen. In het midden van de tuin was een looppad en links en rechts waren de bedden met aardappelen, groenten en fruit. Langs de Oude Rijn had hij een strook met wel 100 bessenbomen geplant, het waren zwarte aalbessen voor het maken van bessensap, maar ook rode en witte bessen en kruisbessen voor de jam.

De tuinbedden waren onkruidvrij, er groeiden aardbeien, tuinbonen, grote bonen en sperziebonen op bonenstaken, wortelen, rode bieten en rabarber. Achter in de tuin werden de aardappelen gepoot. De appels-, peren-, en pruimenbomen stonden aan de overkant van de Kortsteekterweg in een boomgaard naast de koebocht.

Nadat mijn opa Cramer in 1959 overleden was, heeft mijn vader het achterste stuk van de groententuin verhuurd aan de Alphense Zand- en Grindhandel. Het was voor dat bedrijf een ideale plek aan de Oude Rijn voor de overslag van zand en grind. De rijnaken konden daar met een eigen kraan lossen. Mooie oude GMC vrachtwagens uit de oorlog laden hun zware vracht met een transportband. Dat zand en grint werd namelijk gebruikt voor de wederopbouw van Nederland na de 2e Wereldoorlog.

Tijdens het middageten zat ik graag naast opa Cramer, want hij prakte altijd zijn eten. Aardappels en groenten gingen dan door elkaar op een hoop en boven op die berg eten maakte hij dan een putje, waarin de jus gegoten werd. Met zijn puntige vork maakte hij dammetjes, die smakelijk opgegeten werden. Kauwen deed hij nauwelijks, want hij had maar 1 hoektand in zijn mond.

Na een bord pap las hij een heel hoofdstuk voor van wel 20 tot 30 verzen uit de bijbel. Er moest aandachtig geluisterd worden. Als controle stopte hij soms met voorlezen en vroeg dan aan mij: “wat was het laatste woord?” Natuurlijk werd er door hem voor en na het eten hardop gebeden en gedankt.

In de winter had hij last van koude voeten en die werden opgewarmd met hete kooltjes in een stoof. Ook zat hij vaak met zijn voeten in sloffen tegen onze potkachel. Mijn moeder werd dan boos, want door de schroeiende slofzolen ging het hele huis stinken.

Opa Cramer lag, als weduwnaar, alleen in een groot antiek bed in de beneden-slaapkamer. In die slaapkamer stond het rolluik-bureau, dat nu bij Annemarie op haar slaapkamer staat. Onder de opkamer, waar mijn vader en moeder sliepen, was een kelder met daarin grote Keulse potten vol ingemaakte groenten, flessen met bessensap en op planken veel weckflessen groenten en fruit. Ook lag de hele wintervoorraad aardappelen in de kelder opgeslagen. Met een wit poeder moest voorkomen worden dat de aardappels gingen spruiten. Als we pech hadden waren in het voorjaar toch veel aardappels verrot of waren ze zacht geworden door de uitsteeksels. Aan al dat eten heb ik geen goede herinnering, want zomer en winter was er weinig variatie in groenten.

Opa was ook altijd druk in de weer met het onderhoudswerk op de boerderij. Hij kon erg goed timmeren en dat deed hij in zijn zwarte houten schuurtje naast de wagenschuur. Dat schuurtje stond vol met gebruikt hout en metalen voorwerpen. Onder een lichtkoepeltje stond zijn werkbank en al zijn gereedschap was opgehangen tegen de wand. Links van de werkbank was ook alle brandstof voor onze 2 huiskachels opgeslagen. Harde turf- en zachte turfblokken, eierkolen en antraciet werden van elkaar gescheiden door schotten. Opa repareerde alles met hout, hij maakte zelfs nieuwe kruiwagens met houten wielen. Een ijzeren band om het wiel en een metalen strip op de rand van de bak beschermden de kruiwagen tegen beschadiging.

Voor mij maakte hij allerlei vliegers en voor het oprollen van het vliegertouw een haspel. Die vliegers waren erg groot en hadden verschillende modellen. Ze werden door mij met kleurig vliegpapier en lijm beplakt. De staart werd gemaakt van repen stof, de lengte en het gewicht van de staart bepalen of de vlieger stabiel in de lucht staat. In het weiland aan de overkant van de weg was ruimte genoeg om de vlieger op te laten. Soms had ik wel 500 meter vliegertouw en dan stuurde ik berichtjes van papier langs het touw omhoog naar de vlieger. Eén keer heb ik de vlieger een hele nacht in de lucht laten staan. ’s Morgens bleek dat de wind in die nacht was gaan liggen en de vlieger was op de grond terecht gekomen. De koeien in het weiland hadden mijn vlieger helemaal kapot getrapt.

In de polder ging ik met opa vaak vissen. Met een fuik vingen we paling, zeelt en snoek. De fuik werd meestal bij een brug in de wetering gezet. Elke dag gingen we de fuik lichten om te kijken of er vis in zat. In de brede wetering werd dan ook nog een “fleur” geplaatst. Een fleur of zetlijn is een visgerei voor het vangen van grote roofvissen. Een bonenstaak had aan de top een touwklosje met een klein levend visje aan een grote scherpe haak. Als een snoek het visje opeet, zit hij met zijn bek vast in de vishaak. Het vliegertouwtje schiet los uit de klos en de snoek heeft dan nog ongeveer 3 meter “speel”ruimte. Als kleine jongen mocht ik dan een levende snoek van soms wel een meter lengte binnenhalen en dat is een groot gevecht.

In het laatste jaar van zijn leven heeft zijn suikerziekte gekregen. Daarvoor heeft hij minstens een maand in het Elisabeth Ziekenhuis aan de Hooigracht in Leiden gelegen. Jaap en ik gingen hem samen elke zaterdag bezoeken in het ziekenhuis. We waren nog maar 9 en 6 jaar oud en we gingen met een lijndienstbus van Citosa van de Korenmolen in Gouwsluis naar de Korevaerstraat in het centrum van Leiden. Vandaar liepen we dan naar het ziekenhuis, een spannende onderneming.

Toen opa 1 maand later uit het ziekenhuis kwam, was hij in een slechte conditie. Hij zat in het voorjaar van 1959 urenlang op een stoel midden op de deel van de koeienstal te genieten van de hooi-etende koeien. Uiteindelijk is hij aan een longontsteking overleden, nadat hij enkele dagen verward is geweest. Mijn vader en ik waren erg emotioneel bij zijn sterven. Ik weet nog dat ik ’s avonds op de fiets persoonlijk het droevige nieuws bij Annie Overes, onze dienstbode, ben gaan vertellen. Tijdens het fietsen zag ik pinken blij in de wei dartelen, omdat mijn opa in de hemel aangekomen was. Opa lag opgebaard in zijn grote antieke bed. Op de begrafenis reed de rouwwagen langzaam van de Kortsteekterweg naar de Oosterbegraafplaats, vooraf gegaan door 6 lopende zwarte mannen met hoge hoed op. Onze grote familie reed daar achter aan, gezeten in zwarte taxi’s. Opa is begraven rechts bij de ingang in het Cramer familiegrafkelder nummer 12 bij zijn 15 jaar eerder overleden vrouw en de 2 doodgeboren kinderen van mijn moeder.

Foto’s