Het leven op de boerderij "Nooit gedacht en toch gekregen" Kortsteekterweg 59 Alphen.

31 december 1961 - Alphen aan den Rijn, Nederland

Op onze boerderij in de jaren 50 waren vaste tijden van bezigheden en ontspanning: koeien melken 5 uur, ontbijt 7.30 uur, koeien voeren 8.00 uur, koffietijd 10 uur, warm eten 12 uur, tot 14 uur rusten, theetijd 15.30 uur, melken 16 uur en broodmaaltijd voor de kinderen 18 uur, om 19 uur waren mijn vader en opa klaar.  Hun brood stond dan gesmeerd op tafel klaar. Op het brood kregen we als beleg spek, stroop, jam of suiker. De middagmaaltijd uit 3 gangen; eerst soep, dan aardappels met groenten en een stukje vlees en pap toe: biest, karnemelkse pap, griesmeelpap of havermoutpap. In het weekend was er gele vanillepudding met bessensap of haagse bluf.

We woonden als gezin op een boerderij in een relatief kleine achterkamer. Daarin stond een rechthoekige tafel met 6 stoelen, een grote potkachel, een naaimachine kastje met daarop een moderne groene Anker naaimachine en een traporgel. Er was ook nog een boekenplank met daarop de bijbel, een kinderbijbel en ook nog een groen boek van koningin Wilhelmina “Eenzaam, maar niet alleen” Op een andere plank stond een grote Nordmende radio met 3 golflengtes: korte-, midden- en lange golf. Op een grote glazen plaat stonden alle radiozenders gedrukt, vooral de korte golf was erg interessant, want die bevatte veel bekende plaatsen in Europa.

Op het traporgel werd door mijn vader vaak orgel gespeeld. Vooral voor- en tijdens de WOII begeleidde hij de zang van zijn zusters Bep en Wil en ook zijn moeder Wil, die uit volle borst vooral liederen uit de bundel van Johannes de Heer, maar ook volksliedjes zongen. Ik moest op 8-jarige leeftijd op orgelles bij meneer Bok en heb dat 2 jaar vol gehouden. Helaas had ik geen muzikale aanleg, maar na 2 jaar lessen kon ik wel noten lezen en enkele populaire liederen spelen uit het blauwe boek van Johannes de Heer.

In de achterkamer waren 3 deuren, één naar opa’s slaapkamer, één naar de gang en één naar het achterhuis. De gang stond in verbinding met een voordeur, die nooit gebruikt werd. Verder liep de gang naar de voorkamer, maar die werd alleen gebruikt voor het ontvangen van bezoek op verjaardagen. In de gang was ook nog een deur naar de kelder onder de opkamer en een trap naar de opkamer en de zolder.

In de opkamer sliepen mijn ouders. Na het overlijden van opa mochten Jaap en ik in zijn grote antieke bed gaan slapen. Op de grote zolder was één kleine ruimte afgetimmerd tot een slaapkamer voor kinderen. Verder stonden op zolder enkele bedden voor logées. Op de voorzolder werd in het najaar de appel- en perenoogst op kranten neergelegd. Er waren daar ook nog 2 rookkasten, waarin de achterhammen van de varkens hingen.

Op de kolen potkachel in de achterkamer werd ’s winters gekookt. Ik kan mij herinneren dat er in het najaar boven de kachel een grote witte houten stellage neergezet werd, met 5 dunne bakken op elkaar. De bodem van elke bak bestond uit gaas. In deze bakken werd dan de gehele geschilde appeloogst gedroogd.

Om half één werd er geluisterd naar de radio met het nieuws en daarna de berichten voor Land en Tuinbouw. ’s Morgens luisterde ik zelf naar de ochtendgymnastiek van Ab Goubitz en om 19 uur ’s avonds naar Paulus de Boskabouter. Na 20 uur luisterden we soms naar de Toestand in de Wereld van G.B.J. Hilterman of naar een spannend hoorspel.

In de zomer werd in het achterhuis gewoond en geleefd. Bij het enige raam waren groene keukenkastjes met daaronder een granieten aanrechtblad en een gootsteen. Op het aanrecht stonden 2 petroleum stellen, waarop gekookt werd. Ik kan mij niet herinneren dat er een oven was. In het achterhuis was ook nog een grote koelbak gevuld met water voor het koelen van de melk en het drinkwater voor de koeien. Met een grote pomp werd met de hand water uit de Oude Rijn in de koelbak gepompt. We lieten in de koelbak soms enkele dagen gevangen zeelt en paling zwemmen om de “grondsmaak” kwijt te raken. Daarna werd de vis geslacht. In het achterhuis werden na het melken altijd de melkmachines schoongemaakt en op een rek te drogen gezet.

Het achterhuis stond met 3 deuren in verbinding met de koeienstal. In de potstal stonden in de winter 20 koeien met de kop naar het midden. De voergang was in het midden van de stal, dus links en rechts stonden 10 koeien op een rij. Achter de koeien was een diepe goot, de groep voor de koemest. De voorpoten van de koeien stonden op oud hooi en de achterpoten op een cementen vloer. De koeienstaarten waren opgebonden aan een staaldraad boven de groep, want anders lagen die staarten in de stront. Enkele malen per dag werd de koemest van het cement in de groep geschraapt met een schraper. Daarna werd er zand op het cement gestrooid tegen het uitglijden van de koeien op de gladde vloer. Elke morgen werd de pas en de poep van de koeien met een houten schep uit de groep gehaald en in een houten kruiwagen geschept. Deze kruiwagen werd geleegd op een mestglijder bij de sloot aan de overkant van de Kortsteekterweg. De poldersloot lag 3 meter lager en de mest kwam dan terecht in een schouw, een 8 meter lange smalle boot. In de stal was op de deel een trap naar de achterzolder. De onderkant van de trap was met een touw en een katrol verbonden met een luik. Trok je de trap naar beneden, dan ging het zolderluik omhoog. Op de achterzolder lag veel oude troep. De houten zoldervloer was hier en daar door houtrot erg gevaarlijk, je kon er zomaar doorheen zakken.

Het achterhuis stond, naar het westen toe, in verbinding met een groot houten groen geverfd boenhok. In deze aanbouw werd elke maandag de was gedaan in een grote wastobbe. Het water voor de was werd ’s morgens door opa Cramer aan de kook gebracht in een grote metalen bak boven een vuur met takkenhout als brandstof. Naast de wateroven was een klein kamertje gemaakt met een poepdoos boven een beerput. Het boenhok was boven het water van de sloot verder uitgebouwd, zodat je inpandig een open verbinding had met de sloot. In de “stoepsloot” kon de kleding uitgespoeld worden, maar we konden in de stoepsloot ook op paling vissen, want die zag je zwemmen in het heldere water. In de uitbouw boven het water was in de oorlog nog een kleine “geheime” schuilplaats gemaakt. Bij een razzia konden onderduikers daar wegkruipen voor de Duitsers. Ik heb niet meer meegemaakt dat er kaas en boter gemaakt werd in het boenhok, maar er stond nog wel een groot houten karnapparaat voor het maken van de boter en karnemelk en een pers voor het maken van kaas.

Er was in ons huis geen douche en er waren maar 2 kranen op de oude boerderij. De volwassenen wasten zich bij een kraan in het boenhok of ze gingen zwemmen in de sloot of in de Rijn. De kinderen werden één keer per week op zaterdagmiddag in een teil gewassen in het achterhuis of in de winter in de achterkamer met de teil op tafel.

Foto’s